Terug naar het begin

Het is eind oktober, acht uur en al bijna donker. Het is fris buiten en de wind maakt het nog een stuk kouder. Mijn handen heb ik in mijn zakken verstopt. Mijn dikke winterjas hangt zwaar om mijn lijf, maar ik ben blij dat ik hem aanheb. Om mijn nek hangt een grote sjaal, die het geheel eigenlijk een beetje te warm maakt. Maar ik heb geen zin om mijn handen uit mijn zakken te halen om hem af te doen.
Ik loop een kleine heuvel af op een pad wat mij tussen tientallen verlaten sportvelden leidt. De velden zijn donker en lijken oneindig lang door te lopen, de diepte in.

Op het laatste veld schijnt licht. Als ik dichterbij kom zie ik een jongen het veld op komen rennen met een bal aan zijn voet. Hij is alleen.

Hij rent tot ongeveer het midden van het veld, wipt dan met de neus van zijn schoen de bal op en vangt hem dan weer op met de wreef van zijn voet.
In enorme palen hangen felle lichten die grote langwerpige stukken gras lichtgroen op doen lichten. Tussen de lampen in blijft het donkergroen.
De jongen op het veld draait zich om en roept iets. Dan zie ik een andere jongen het veld op rennen. Hij krijgt de bal naar zijn voeten toegeschoten. In zijn vaart kaatst hij de bal een klein stukje voor zich uit en schiet hem dan weer terug naar de eerste jongen. Er wordt vanachter de zijlijn nog een bal het veld opgeschoten, een derde jongen rent erachter aan, gevolgd door nog een stuk of tien anderen.
Ik houd mijn pas in en blijf even staan kijken naar de jongens op het veld. Ze zijn rond de 18, schat ik, maar ze zouden ook ouder kunnen zijn. Bij jongens is dat altijd moeilijk te zien en vanaf deze afstand is het bijna onmogelijk. Tussen het voetbalveld en de weg waarop ik sta staan een hoop struiken en ligt er een smal slootje. Ik vraag mij af waarom er altijd slootjes om voetbalvelden heen liggen. De bal komt vrijwel altijd in de sloot terecht.

De jongens verspreiden zich over het veld, ieder met een eigen bal. Op hun plek houden ze hoog, of voeren ze ingewikkelde trucjes uit. Één jongen lukt het om de bal behoorlijk vaak op te wippen en weer te vangen. Het felle licht schijnt op het witte leer. Hierdoor zie ik de bal heel duidelijk omhoog gaan en weer snel naar beneden komen. Dan maakt de jongen een verkeerde beweging en de bal schiet weg, verdwijnt op het donkere, niet belichte gras.


Alle jongens zijn nu op het veld, voor zichzelf bezig. Misschien zijn het geen vrienden van elkaar, zien ze elkaar buiten het voetballen om niet.
Maar toch komen ze één keer, misschien twee keer in de week samen om te trainen. Ook spelen ze één keer per week gezamenlijk een wedstrijd. Ze delen vreugde, pijn, frustratie en verdriet. Waarschijnlijk kennen ze elkaar al jaren, spelen ze al heel lang samen. Ze zijn op elkaar ingespeeld. Ze maken deel uit van een groter geheel, een team.

En dan besef ik mij ineens hoe eenzaam ik eigenlijk ben.

Ongekende nieuwsgierigheid naar hoe alles eindigen zal.
Je zegt niks, vraag me niks. Kijkt me enkel aan met diezelfde grote ogen, net als gister en elke andere keer.
En ik vergeef je weer, zoals altijd, voor de stilte die valt. De gemiste kansen om dichter bij elkaar te komen. Maar je bent ook veel te mooi, te zacht en misschien ben ik dat ook wel. Op dat eerste na dan, waarschijnlijk.
Ik zou je moeten leren kennen, maar wil ik dat wel?
Samen zijn en zorgen vergeten
Dansen op de maat
of uit, het maakt niks,
doet me niks.
Als we maar met elkaar, en niet zonder zijn.
Ik wil jou en niets liever
dan jou.

Ik wil verdrinken in de zwarte oceanen in je ogen, je pupillen, zo groot als de maan.
Je bent zo mooi en de rode laser stralen op je gezicht maken je nog veel mooier. Ik kijk naar hoe je danst, beweegt, in de flikkering van het licht.
Alles lijkt langzamer te gaan en ik lach, met mijn hoofd in mijn nek.
Godverdomme, wat ben ik gelukkig.

Misschien ben ik er nog wel helemaal niet klaar voor.