Terug naar het begin

Waarom kan ik niet gewoon gelukkig zijn.
Jouw sterke handen die mij mijn adem ontnemen, net zoals de eerste keer dat ik je zag.
Voorgoed, dit keer

Ik kijk naar hoe je ademhaalt, hoe je borstkas op en neer beweegt.
Zo ontzettend beheerst, ritmisch en kalm. Zo angstaanjagend vredig.

Ik wil mijn vingers strakker om je nek leggen,
mijn nagels in je huid zetten.
Ik laat striemen achter. Donkerrood gekleurd, bijna paars.

Verdomme, wat ben je mooi.

Wat ben je breekbaar.

Ik haat je niet, allerminst. Ik bemin je, aanbid je.

Ik wil je aanraken, je liefhebben, maar je laat me niet.

Je liet me niet.

Mijn benen fietsen, niet ik, het gaat als vanzelf. Het licht reflecteert in de ruiten van de flats langs de weg, weerkaatst op mijn gezicht. Ik knijp mijn ogen een stukje dicht, kijk tussen mijn wimpers door. De wereld kleurt roder, warmer. Mooier, zou ik bijna zeggen, maar ik weet beter.
Alles flitst aan me voorbij. Herinneringen, waarnemingen, gedachtes.
Misschien denk ik wel te veel.

Dialoog

Zij zegt: “Ga niet weg.”
Hij heeft de deurknop al in zijn hand.
“Niet nu, alsjeblieft.”
Hij zucht, laat de deurknop los, draait zich om. “Wanneer dan wel? Wanneer komt een goed moment om weg te gaan?”
Zij neemt een hap lucht, maakt aanstalten om wat te zeggen, maar houdt dan haar adem in, zwijgt.
“Nou?” Dringt hij aan, zonder echt een antwoord te verwachtten, te willen.
Een klein, zacht geluid verlaat haar keel. “Ik weet het niet.”
Hij zucht opnieuw.
“Waarom wil je niet blijven?” vraagt zij, maar ze weet het antwoord al.
Na elke heftige vrijpartij staat hij op, keert hij haar de rug toe. Hij kleedt zich aan, zegt gedag, soms, en verlaat haar huis. Hij vlucht, schaamt zich, maar kan toch niet zonder haar, op een bepaalde manier.
“Hier hebben we het al zo vaak over gehad,” antwoordt hij licht geïrriteerd. “Waarom wil je eigenlijk zo graag dat ik blijf?” maar ook hij weet het antwoord al.
Zij haalt zo veel meer uit deze relatie, als dat al het juiste woord is voor wat zij hebben, dan hij. Zij wilt dat hij bij haar blijft elke keer dat ze de liefde bedreven hebben. Zij wilt zijn warme lichaam tegen haar aantrekken, met hem in slaap vallen. Zij wilt dat hij van haar is, alleen van haar.

“Ik wil niet alleen zijn. Niet vanavond.”

“Morgen wil je ook niet alleen zijn. En overmorgen, en volgende week, en de week daarna.”
Zij staat in de opening van de deur naar de woonkamer, kijkt naar beneden, haar blote voeten op de koude vloer.
“Ik kan niet blijven, dat weet je.”
Donkerblonde strengen haar vallen voor haar ogen. Ze ziet er breekbaar uit, alsof ze elk moment voorover kan vallen. Hij ziet het ook, maar negeert het, draait zich van haar weg.
“ Ik moet nu echt naar huis.” Hij maakt de knopen van zijn zwarte, lange jas behendig dicht. “Ze wachten op me.”

Hij duwt de deurknop naar beneden, stapt over de drempel naar buiten en verdwijnt.
“Tot ziens,” fluistert zij tegen een dichte deur.