Terug naar het begin

Ik ben toe aan iets nieuws
Een nieuw iemand, misschien.

Schrijfopdracht

Schrijven op basis van kennis

Ik kijk langs de rand van de ezel, waar mijn doek op staat, naar het model dat enkel in een doorzichtig zwart vestje op een stoel zit. In mijn linkerhand houd ik mijn pallet vast, in mijn andere hand een kwast. Op mijn pallet meng ik de kleuren. Rood, wit en een beetje geel voeg ik eraan toe. Tussen mijn wimpers door bekijk ik de schaduwen die op het lichaam van het model vallen. Hierdoor wordt het contrast tussen licht en donker groter, duidelijker.
Het grote geheel staat al op mijn doek. Nu moet ik het levend proberen te maken.

Met een donkerdere kleur dan de kleur op het doek zet ik de lijnen aan, laat ik ze eruit springen of juist in de diepte verdwijnen. Op mijn pallet voeg ik een beetje bruin toe, om de schaduwen nog beter aan te zetten. Ik knijp mijn ogen samen en bekijk het model, haar lichaam, de vormen.
Ze zit doodstil. Ze is groot en stevig. Dat zijn de meeste modellen, dan is er tenminste een hoop om te schilderen.
IJverig
schilder ik verder en vergeet ik om naar het model te kijken. Maar dat is niet erg, ik heb dit vaker gedaan, het zit in mijn hoofd.

Schrijven op basis van gevoel

Ik heb je nog nooit ontmoet, maar toch weet ik hoe je eruit ziet, heb ik in mijn hoofd een beeld van je gevormd.
Ik proef jouw smaak op zijn lippen, op zijn tong wanneer die de mijne raakt. De smaak van bedrog, ontrouw en stiekem genot verspreidt zich in mijn mond elke keer dat hij me kust. Het maakt me misselijk, ziek word ik ervan.
Ik ruik jouw parfum in zijn kleding, jouw geur in zijn haar, op zijn huid. Diezelfde geur vind ik in ons bed, is in de lakens getrokken, word ik mee wakker.
Op zijn lichaam ligt nog jouw aanraking, jouw nagels in zijn huid.
Jouw tederheid en verlangen laten onzichtbare sporen achter. Onzichtbaar, maar voelbaar en zo verdomde pijnlijk.
Toch houd ik mijn ogen gesloten, ontken ik alle signalen.

Ik wil niet toegeven dat ik eraan kapot ga, dat wij eraan kapot gaan, want als ik dat doe raak ik je nog meer kwijt. Ik wil de waarheid niet horen.
Dit keer neem ik genoegen met de leugen.

Voor wat het nu nog waard is.

Al vier seizoenen lang

Ik hef mijn hoofd een stukje op en kijk naar de zon, naar hoe zij straalt. Kleine bundeltjes licht schijnen tussen de bladeren door en vormen een mozaïek van kleuren op jouw gezicht.
Ik kijk naar je, naar hoe je even je ogen sluit, naar hoe je gezicht ontspant.
Ik geniet van de stilte, van de rust, die als een zachte deken om ons heen ligt. Zo vertrouwelijk en ongedwongen.
Ondanks de kou gloeien mijn wangen rood op. Rood van het bloed dat door mijn aderen stroomt, rood van de liefde.

Je vraagt me of ik gelukkig ben.

Ik kijk voor me uit, naar de bloemachtige structuren in het flinterdunne laagje ijs op de sloot. Kleine luchtbelletjes bevinden zich onder het koude oppervlak. Ze proberen door de scheurtjes in het ijs te ontsnappen, zich te bevrijden van de druk, om vervolgens in het niets te verdwijnen.
Het is een opvallend koude herfst.

Een gevoel van ontroering overvalt mij.

Binnenkort zal de winter aanbreken.
Het zal niet lang meer duren tot zelfs de spreeuwen en lijsters geen eten meer kunnen vinden, de kou hen teveel wordt en zij naar het zuiden zullen trekken. Tot ook de kou voor ons ondragelijk zal worden en we liever binnen blijven.
Het zal niet lang meer duren tot de allerlaatste blaadjes zich losmaken, laten vallen, en uiteindelijk zullen vergaan, en de bomen eenzaam en treurig achter laten.

Maar op dit moment geniet ik. Geniet ik van de zon die zich sinds dagen weer even voorzichtig, vanachter de wolken, laat zien.
Geniet ik van de laatste, divers gekleurde blaadjes die de bomen nog eventjes zullen vergezellen. Geniet ik van het hoge gekwetter van de laatste achtergebleven vogels die nog in staat zijn eten te vinden.

Geniet ik van jou, omdat ik weet dat jij wel de hele winter bij mij zult blijven.
En door deze gedachte verschijnt er een vluchtige glimlach rond mijn mond en ik kijk je aan.
Je ogen kleuren lichtgroen in het heldere ochtendlicht, je hoofd een beetje schuin.

“Ja, met jou ben ik gelukkig.”

Zoals seizoenen elkaar onopgemerkt afwisselen, zo zijn wij met elkaar verbonden: naadloos en in elkaar gevlochten.
Zo lopen wij in elkaar over, vullen wij elkaar aan.

Ik koester zo veel hoop. Dat is het enige wat ik over heb.
Ik wil je nog niet loslaten,
ik kan je nog niet loslaten.