Terug naar het begin

Ongekende nieuwsgierigheid naar
het einde en haar aantrekkingskracht.
Maar het leven is een uitdaging
en de dood enkel een uitweg.

Gerustgesteld door de gedachte
dat iedereen ooit moet sterven
leef ik dit fragiele leven
en wacht ik geduldig en zonder enkele haast.

Want zonder het door te hebben,
kan het elk moment over zijn.
Wij hebben geen woorden nodig
om te weten wie wij zijn.
Waarom zouden we praten,
als de stilte ook voldoet?

Het is eind oktober, acht uur en al bijna donker. Het is fris buiten en de wind maakt het nog een stuk kouder. Mijn handen heb ik in mijn zakken verstopt. Mijn dikke winterjas hangt zwaar om mijn lijf, maar ik ben blij dat ik hem aanheb. Om mijn nek hangt een grote sjaal, die het geheel eigenlijk een beetje te warm maakt. Maar ik heb geen zin om mijn handen uit mijn zakken te halen om hem af te doen.
Ik loop een kleine heuvel af op een pad wat mij tussen tientallen verlaten sportvelden leidt. De velden zijn donker en lijken oneindig lang door te lopen, de diepte in.

Op het laatste veld schijnt licht. Als ik dichterbij kom zie ik een jongen het veld op komen rennen met een bal aan zijn voet. Hij is alleen.

Hij rent tot ongeveer het midden van het veld, wipt dan met de neus van zijn schoen de bal op en vangt hem dan weer op met de wreef van zijn voet.
In enorme palen hangen felle lichten die grote langwerpige stukken gras lichtgroen op doen lichten. Tussen de lampen in blijft het donkergroen.
De jongen op het veld draait zich om en roept iets. Dan zie ik een andere jongen het veld op rennen. Hij krijgt de bal naar zijn voeten toegeschoten. In zijn vaart kaatst hij de bal een klein stukje voor zich uit en schiet hem dan weer terug naar de eerste jongen. Er wordt vanachter de zijlijn nog een bal het veld opgeschoten, een derde jongen rent erachter aan, gevolgd door nog een stuk of tien anderen.
Ik houd mijn pas in en blijf even staan kijken naar de jongens op het veld. Ze zijn rond de 18, schat ik, maar ze zouden ook ouder kunnen zijn. Bij jongens is dat altijd moeilijk te zien en vanaf deze afstand is het bijna onmogelijk. Tussen het voetbalveld en de weg waarop ik sta staan een hoop struiken en ligt er een smal slootje. Ik vraag mij af waarom er altijd slootjes om voetbalvelden heen liggen. De bal komt vrijwel altijd in de sloot terecht.

De jongens verspreiden zich over het veld, ieder met een eigen bal. Op hun plek houden ze hoog, of voeren ze ingewikkelde trucjes uit. Één jongen lukt het om de bal behoorlijk vaak op te wippen en weer te vangen. Het felle licht schijnt op het witte leer. Hierdoor zie ik de bal heel duidelijk omhoog gaan en weer snel naar beneden komen. Dan maakt de jongen een verkeerde beweging en de bal schiet weg, verdwijnt op het donkere, niet belichte gras.


Alle jongens zijn nu op het veld, voor zichzelf bezig. Misschien zijn het geen vrienden van elkaar, zien ze elkaar buiten het voetballen om niet.
Maar toch komen ze één keer, misschien twee keer in de week samen om te trainen. Ook spelen ze één keer per week gezamenlijk een wedstrijd. Ze delen vreugde, pijn, frustratie en verdriet. Waarschijnlijk kennen ze elkaar al jaren, spelen ze al heel lang samen. Ze zijn op elkaar ingespeeld. Ze maken deel uit van een groter geheel, een team.

En dan besef ik mij ineens hoe eenzaam ik eigenlijk ben.

Ongekende nieuwsgierigheid naar hoe alles eindigen zal.
Je zegt niks, vraag me niks. Kijkt me enkel aan met diezelfde grote ogen, net als gister en elke andere keer.
En ik vergeef je weer, zoals altijd, voor de stilte die valt. De gemiste kansen om dichter bij elkaar te komen. Maar je bent ook veel te mooi, te zacht en misschien ben ik dat ook wel. Op dat eerste na dan, waarschijnlijk.
Ik zou je moeten leren kennen, maar wil ik dat wel?
Samen zijn en zorgen vergeten
Dansen op de maat
of uit, het maakt niks,
doet me niks.
Als we maar met elkaar, en niet zonder zijn.
Ik wil jou en niets liever
dan jou.

Ik wil verdrinken in de zwarte oceanen in je ogen, je pupillen, zo groot als de maan.
Je bent zo mooi en de rode laser stralen op je gezicht maken je nog veel mooier. Ik kijk naar hoe je danst, beweegt, in de flikkering van het licht.
Alles lijkt langzamer te gaan en ik lach, met mijn hoofd in mijn nek.
Godverdomme, wat ben ik gelukkig.

Misschien ben ik er nog wel helemaal niet klaar voor.
Ik ben nooit echt alleen van jou geweest, ik geloofde niet in monogamie. Hoezeer ik ook van jou hield, er waren altijd anderen.
Andere geïnteresseerden, geïnteresseerd in anderen.
Ik walgde ervan, maar kon je nog altijd recht in de ogen aan blijven kijken.
Zo veel deed het me dus niet.
Ergens moet je het geweten hebben, gevoeld hebben, want ik liet steken vallen, maakte mezelf verdacht.
Misschien geloofde je, net zoals ik, ook wel niet in trouw zijn
en ben je ook wel nooit alleen van mij geweest.

Zonder jou
is zonder mij,
want samen één
is hoe het zou moeten

Ik zou je graag alles over mezelf vertellen,
maar ik ben zo bang dat het je zal afschrikken
als je te horen krijgt hoe ik echt ben.

Je kent me niet, nog lang niet.
Laat mij mijn eigen fouten maken
zo heb ik het altijd al gedaan
Kunstmatig geluk

Ik voel mijn hart flink tekeergaan. Ik ben niet bang, echt niet, alleen ontzettend zenuwachtig.
Ik sta alleen in de donkere ruimte die enkel van blauwe lichten is voorzien. Ik draai mij om en buig mijn gezicht naar de spiegel, leun met mijn handen op de wasbak en kijk naar mijzelf. Door het gekleurde licht zie je elk vlekje, sproetje en pukkeltje op je gezicht. Het ziet er een beetje eng uit.
Achter mij wordt er doorgetrokken en de deur van het slot gehaald. Een klein, stevig meisje stapt de wc uit. Haar gezicht is bedolven onder de sproeten, extra goed te zien in dit licht. Via de spiegel ontmoeten onze blikken elkaar, ik glimlach en maak plaats voor haar bij de wasbak. Ze lacht verlegen terug.
Ik draai me om, stap de het kleine hokje in, trek de deur achter mij dicht en ga op de wc zitten. Mijn broek houd ik aan.
Mijn handen trillen lichtjes als ik de hals van mijn shirt omlaag trek en het kleine plastic zakje uit de ruimte, waar normaal gesproken de vulling zit, van mijn BH haal.
Het ziet er anders uit dan ik verwacht had.

Ik haal nog een paar keer diep adem, in door mijn neus, uit door mijn mond, in de hoop om mijn hartslag wat omlaag te krijgen, maar het lukt niet echt.
Ik hoor stemmen en voetstappen dichterbij komen en er lopen twee meisjes, of misschien zijn het er wel meer, dezelfde ruimte in. Dan besluit ik het gewoon te doen.

Misschien jij wel,
misschien altijd wel.
Ik zou graag alles met je delen
al is het maar voor één dag.
Zeg dan wat!
En toen ik vanochtend wakker werd
schoot het me te binnen.
Ik weet wat me te doen staat en ik weet dat ik het kan.
Nu wel.

Dit voelt nieuw.
Kunstmatig geluk
Weet je nog die ene keer?
Zo wil ik mij weer kunnen voelen.
Ik verlang naar je

Ik houd ervan als je mijn naam schreeuwt.
Dat geeft me het gevoel dat je me nodig hebt.

Ik houd ervan om je vast te binden aan de metalen spijlen van het bed, het ruwe touw strak om jouw polsen getrokken.
De blauwe plekken die de volgende ochtend zichtbaar zijn.

Ik houd ervan om jouw billen tegen mijn bekken te zien stoten, mijn handen ruw op jouw heupen.
De rode afdrukken die verschijnen, nadat ik mijn vlakke hand hard op jouw kont laat neerkomen.

Ik houd van mijn nagels in jouw huid, jouw vlees.
De striemen die nog een paar dagen op jouw rug blijven staan.

Ik houd van mijn handen om jouw nek.

Je vertrouwt me, geeft je elke keer weer aan mij over. Jouw lot in mijn handen.
Maar vannacht zijn we te ver gegaan. Ben ik te ver gegaan.

Nu lig je naast me op je rug, je polsen nog steeds vastgebonden aan het bed.
Je beweegt niet. Al een tijdje niet meer.

Ik houd van jou, maar ik denk dat het nu te laat is.

Waarom kan ik niet gewoon gelukkig zijn.
Jouw sterke handen die mij mijn adem ontnemen, net zoals de eerste keer dat ik je zag.
Voorgoed, dit keer