Terug naar het begin

Mijn benen fietsen, niet ik, het gaat als vanzelf. Het licht reflecteert in de ruiten van de flats langs de weg, weerkaatst op mijn gezicht. Ik knijp mijn ogen een stukje dicht, kijk tussen mijn wimpers door. De wereld kleurt roder, warmer. Mooier, zou ik bijna zeggen, maar ik weet beter.
Alles flitst aan me voorbij. Herinneringen, waarnemingen, gedachtes.
Misschien denk ik wel te veel.

Dialoog

Zij zegt: “Ga niet weg.”
Hij heeft de deurknop al in zijn hand.
“Niet nu, alsjeblieft.”
Hij zucht, laat de deurknop los, draait zich om. “Wanneer dan wel? Wanneer komt een goed moment om weg te gaan?”
Zij neemt een hap lucht, maakt aanstalten om wat te zeggen, maar houdt dan haar adem in, zwijgt.
“Nou?” Dringt hij aan, zonder echt een antwoord te verwachtten, te willen.
Een klein, zacht geluid verlaat haar keel. “Ik weet het niet.”
Hij zucht opnieuw.
“Waarom wil je niet blijven?” vraagt zij, maar ze weet het antwoord al.
Na elke heftige vrijpartij staat hij op, keert hij haar de rug toe. Hij kleedt zich aan, zegt gedag, soms, en verlaat haar huis. Hij vlucht, schaamt zich, maar kan toch niet zonder haar, op een bepaalde manier.
“Hier hebben we het al zo vaak over gehad,” antwoordt hij licht geïrriteerd. “Waarom wil je eigenlijk zo graag dat ik blijf?” maar ook hij weet het antwoord al.
Zij haalt zo veel meer uit deze relatie, als dat al het juiste woord is voor wat zij hebben, dan hij. Zij wilt dat hij bij haar blijft elke keer dat ze de liefde bedreven hebben. Zij wilt zijn warme lichaam tegen haar aantrekken, met hem in slaap vallen. Zij wilt dat hij van haar is, alleen van haar.

“Ik wil niet alleen zijn. Niet vanavond.”

“Morgen wil je ook niet alleen zijn. En overmorgen, en volgende week, en de week daarna.”
Zij staat in de opening van de deur naar de woonkamer, kijkt naar beneden, haar blote voeten op de koude vloer.
“Ik kan niet blijven, dat weet je.”
Donkerblonde strengen haar vallen voor haar ogen. Ze ziet er breekbaar uit, alsof ze elk moment voorover kan vallen. Hij ziet het ook, maar negeert het, draait zich van haar weg.
“ Ik moet nu echt naar huis.” Hij maakt de knopen van zijn zwarte, lange jas behendig dicht. “Ze wachten op me.”

Hij duwt de deurknop naar beneden, stapt over de drempel naar buiten en verdwijnt.
“Tot ziens,” fluistert zij tegen een dichte deur.

Ik wou dat ik het kon
de tweestrijd aangaan met mijzelf
De grens opzoeken die mij doormidden splijt
de scheidingslijn tussen het ultieme en het werkelijke

Ik wil op het randje balanceren,

weten hoe het voelt
Kijken of het beter is, fijner is
met mijn eigen ogen zien hoe het ook zou kunnen

Zo intens gelukkig

ben ik nog nooit geweest

Note to self: I miss you terribly

Ja, echt.
Kantoor opdracht

De kunst van
het betrekken bij
en het laten overlopen in.
Op zoek naar een eenheid, de harmonie van beide.
Zonder het weglaten van het één
of het op de voorgrond plaatsen van het ander
vullen zij elkaar aan,
totdat zij samen een geheel vormen.

Schrijfopdracht
enkele fragmenten

1.
Ze verlangt naar me, heeft haar zinnen op mij gezet.
Maar ze is gevaarlijk.
Ik brand mij aan haar huid wanneer zij dichtbij mij komt. Gloeiend, smeulend onder mijn vingers.
Ik snijd me aan haar vlijmscherpe randjes, haar grilligheid. Ze wilt haar nagels in mijn huid zetten, haar tanden in mijn nek, mijn vlees.
Ik verdrink in haar oceaan, haar uitzichtloosheid. Ze verwart me, maakt me onzeker.
Ik stik in haar omhelzing, de manier waarop zij mij omsluit, haar lichaam in het mijne gestrengeld.
Ze speelt met me, verleidt me.
Ik wil haar, maar ik ben er nog niet zeker van, nog niet klaar voor. Aarzelend houd ik haar af, wacht ik tot het juiste moment.
Maar de dood laat niet op zich wachten, niet te lang althans. Zij klampt zich aan mij vast , zit in mij, en is niet van plan weer los te laten.
Ik zal aan haar toe moeten geven.

2.
Ik kom weer een beetje bij zinnen wanneer ik een straal warm water in mijn gezicht voel, maar echt bij bewustzijn ben ik nog niet. Mijn oogleden zijn zwaar, het lukt me niet om mijn ogen te openen, te kunnen zien waar ik ben. Met wie ik ben.
Ik voel je achter me, maar ik krijg de kans niet om mij om te draaien. Mijn wang wordt tegen de gladde, koude tegeltjes aan de muur gedrukt. Om niet om te vallen zoek ik steun met mijn handen, tast ik de kleine ruimte waarin ik mij bevind af.
Al snel krijg ik het ontzettend benauwd. De hitte kleeft zich aan mijn lichaam vast, wordt weer afgespoeld door het hete water. Mijn hemdje zit vastgeplakt aan mijn bovenlijf, nauw.
Dan voel ik jouw huid mijn huid raken. Mijn lichaam is als verlamd en ik kan niet goed voelen waar jij mij aanraakt, vastpakt.
Dan verstevig je jouw grip, jouw handen ruw op mijn heupen.
Je buigt jouw bovenlichaam naar mij toe, staat nu met je borst tegen mijn rug aan gedrukt. Ik voel je adem, jouw lippen die af en toe mijn nek raken.
Ik hoor je zware, diepe ademhaling. Ritmisch, maar steeds sneller.
Ik ben niet in staat weerstand te bieden.

3.
Mijn handen laten het stuur los. De neus van de auto raakt de rood witte waarschuwingsbordjes aan het eind van de weg. Mijn lichaam zet zich schrap in de stoel, wordt tegen de leuning aangedrukt.
Enkele seconden zweven we door de lucht, kennen wij geen zwaartekracht, maar het lijkt veel langer te duren. De secondes tikken vertraagd weg. Ik kijk opzij.
Onze blikken houden elkaar vast.

Ik wilde je voor mij alleen. Begreep je dat dan niet?
Ik geloof niet in ‘tot de dood ons scheidt’.
De dood scheidt niet, de dood brengt samen. Althans, dat is wat ik geloof.


Verliefd zijn is iets van vroeger.
Ik ben toe aan iets nieuws
Een nieuw iemand, misschien.

Schrijfopdracht

Schrijven op basis van kennis

Ik kijk langs de rand van de ezel, waar mijn doek op staat, naar het model dat enkel in een doorzichtig zwart vestje op een stoel zit. In mijn linkerhand houd ik mijn pallet vast, in mijn andere hand een kwast. Op mijn pallet meng ik de kleuren. Rood, wit en een beetje geel voeg ik eraan toe. Tussen mijn wimpers door bekijk ik de schaduwen die op het lichaam van het model vallen. Hierdoor wordt het contrast tussen licht en donker groter, duidelijker.
Het grote geheel staat al op mijn doek. Nu moet ik het levend proberen te maken.

Met een donkerdere kleur dan de kleur op het doek zet ik de lijnen aan, laat ik ze eruit springen of juist in de diepte verdwijnen. Op mijn pallet voeg ik een beetje bruin toe, om de schaduwen nog beter aan te zetten. Ik knijp mijn ogen samen en bekijk het model, haar lichaam, de vormen.
Ze zit doodstil. Ze is groot en stevig. Dat zijn de meeste modellen, dan is er tenminste een hoop om te schilderen.
IJverig
schilder ik verder en vergeet ik om naar het model te kijken. Maar dat is niet erg, ik heb dit vaker gedaan, het zit in mijn hoofd.

Schrijven op basis van gevoel

Ik heb je nog nooit ontmoet, maar toch weet ik hoe je eruit ziet, heb ik in mijn hoofd een beeld van je gevormd.
Ik proef jouw smaak op zijn lippen, op zijn tong wanneer die de mijne raakt. De smaak van bedrog, ontrouw en stiekem genot verspreidt zich in mijn mond elke keer dat hij me kust. Het maakt me misselijk, ziek word ik ervan.
Ik ruik jouw parfum in zijn kleding, jouw geur in zijn haar, op zijn huid. Diezelfde geur vind ik in ons bed, is in de lakens getrokken, word ik mee wakker.
Op zijn lichaam ligt nog jouw aanraking, jouw nagels in zijn huid.
Jouw tederheid en verlangen laten onzichtbare sporen achter. Onzichtbaar, maar voelbaar en zo verdomde pijnlijk.
Toch houd ik mijn ogen gesloten, ontken ik alle signalen.

Ik wil niet toegeven dat ik eraan kapot ga, dat wij eraan kapot gaan, want als ik dat doe raak ik je nog meer kwijt. Ik wil de waarheid niet horen.
Dit keer neem ik genoegen met de leugen.

Voor wat het nu nog waard is.

Al vier seizoenen lang

Ik hef mijn hoofd een stukje op en kijk naar de zon, naar hoe zij straalt. Kleine bundeltjes licht schijnen tussen de bladeren door en vormen een mozaïek van kleuren op jouw gezicht.
Ik kijk naar je, naar hoe je even je ogen sluit, naar hoe je gezicht ontspant.
Ik geniet van de stilte, van de rust, die als een zachte deken om ons heen ligt. Zo vertrouwelijk en ongedwongen.
Ondanks de kou gloeien mijn wangen rood op. Rood van het bloed dat door mijn aderen stroomt, rood van de liefde.

Je vraagt me of ik gelukkig ben.

Ik kijk voor me uit, naar de bloemachtige structuren in het flinterdunne laagje ijs op de sloot. Kleine luchtbelletjes bevinden zich onder het koude oppervlak. Ze proberen door de scheurtjes in het ijs te ontsnappen, zich te bevrijden van de druk, om vervolgens in het niets te verdwijnen.
Het is een opvallend koude herfst.

Een gevoel van ontroering overvalt mij.

Binnenkort zal de winter aanbreken.
Het zal niet lang meer duren tot zelfs de spreeuwen en lijsters geen eten meer kunnen vinden, de kou hen teveel wordt en zij naar het zuiden zullen trekken. Tot ook de kou voor ons ondragelijk zal worden en we liever binnen blijven.
Het zal niet lang meer duren tot de allerlaatste blaadjes zich losmaken, laten vallen, en uiteindelijk zullen vergaan, en de bomen eenzaam en treurig achter laten.

Maar op dit moment geniet ik. Geniet ik van de zon die zich sinds dagen weer even voorzichtig, vanachter de wolken, laat zien.
Geniet ik van de laatste, divers gekleurde blaadjes die de bomen nog eventjes zullen vergezellen. Geniet ik van het hoge gekwetter van de laatste achtergebleven vogels die nog in staat zijn eten te vinden.

Geniet ik van jou, omdat ik weet dat jij wel de hele winter bij mij zult blijven.
En door deze gedachte verschijnt er een vluchtige glimlach rond mijn mond en ik kijk je aan.
Je ogen kleuren lichtgroen in het heldere ochtendlicht, je hoofd een beetje schuin.

“Ja, met jou ben ik gelukkig.”

Zoals seizoenen elkaar onopgemerkt afwisselen, zo zijn wij met elkaar verbonden: naadloos en in elkaar gevlochten.
Zo lopen wij in elkaar over, vullen wij elkaar aan.

Ik koester zo veel hoop. Dat is het enige wat ik over heb.
Ik wil je nog niet loslaten,
ik kan je nog niet loslaten.
Je betekende de wereld voor me,
maar misschien beangstigde je dat wel
Kon je de druk niet aan,
bang om niet waar te kunnen maken wat ik van je verwachtte
wat jij dacht dat ik van jou verwachtte